Prettig Parkeren

atos
We delen een carpoort met de buren.En da’s fijn.Voor mijn man en de buurman dan.
Hun auto’s staan altijd keurig geparkeerd onder een afdak. Beschut tegen weer en wind.
Ik daarentegen ben de Sjaak..of zo je wilt de Sjakelien in het verhaal.
Mijn kleine grijze rakker moet om praktische redenen namelijk vaak ergens anders geparkeerd worden.
In één van de zeven parkeervakken aan het eind van de straat.
Dit, omdat mijn man en ik wisselende diensten draaien, dus op verschillende tijdstippen vertrekken en thuis komen.
En ik daardoor anders simpelweg de weg versper voor Lief en andersom , als ik mijn auto voor de zijne parkeer.
Enfin, da’s op zich geen punt. Dat wil zeggen: áls het lekker weer is.
Dan hoor je mij niet moeilijk doen over frisse buitenlucht en een paar extra stappen.
Echter,in de winter, als het vijf graden vriest word het een heel ánder verhaal.
Dan sta ik ’s ochtends in het donker héél zielig, met ijskoude vingertoppen mijn ruiten te krabben.
Terwijl Mijn Meneer , als hij moet werken fluitend zijn bolide start.
Zonder enige irritatie van ijsbloemen. Én met heerlijk warme handen.

Maar laatst leek daar verandering in te komen toen de buurman op een middag naar ons toe kwam lopen.
Samen met zijn vrouw had hij een leuk zomerhuisje gekocht in het Limburgse land.
Op een idilysch plekje ,vlakbij het water.
Hij vertelde dat ze er zo vaak als ze wilden, konden verblijven en hij bood ons aan, dat wanneer hij en zijn vrouw in dat huisje zaten ,
ik mijn auto gewoon op zijn plek mocht parkeren.
Deels om mij te plezieren, deels om hun huis bewoonbaar te laten kijken voor ongenode gasten.
Nou, dat vond ik symphatiek! Twee vliegen in één klap en súperhandig voor mij.
Vanaf die tijd parkeerde ik regelmatig mijn auto op zijn plek.
In het begin een beetje vreemd, maar al snel genoot ik van het feit dat we tijdens hun afwezigheid een ruime parkeergelegenheid
naast ons huis hadden.
Sterker nog: ik ging er bijna naar uit kijken dat ze weer gíngen!
Zodra de rolluiken naar beneden gingen, maakte mijn hart een sprongetje.
Want de rolluiken dicht betekende: buren weg, dus extra parkeeruimte.
M’n Lief zag al snel een ritme komen in hun vertrek. Ik niet. Dus parkeerde ik mijn autootje keurig op de parkeerplaats.
“Parkeer je auto gewoon lekker bij de buurman, sprak Lief toen ik m’n auto weer eens in één van de parkeervakken reed.
“Ze zijn tóch weg….kijk máar de rolluiken zijn naar beneden…”
Ik haalde mijn schouders op..
“Kweenie…zometeen komen ze alweer terug en dan staat mijn auto dáár!”, sprak mijn nimmer in de steek latende voorgevoel.
Lief schudde zijn hoofd.
“Daar hoef je niet bang voor te zijn, ze komen altijd pas op zondagavond thuis,overtuigde hij mij…écht!”
Nadat ik die middag de weekendboodschappen had gedaan besloot ik Lief zijn advies ter harte te nemen en
mijn autootje naast die van hem te parkeren.

Lief had avonddienst en ik besloot er een heerlijke me-time avond van te maken.
Nadat ik gegeten had sloot ik me op in de badkamer voor een heerlijk gezichtsmaskertje en een uitgebreide haarwas-sessie.
Toen de deurbel ging. Dat is vast collecte , dacht ik, terwijl ik het maskertje over mijn gezicht verdeelde.
Ik besloot dat niets of niemand mijn verwen-uurtje af kon pakken en negeerde de bel.
Maar dat duurde niet lang of ik hoorde hem weer. Nu harder en langer.
Ik keek in de spiegel van de badkamer en begon tegen m’n evenbeeld te praten:
‘Is collecte, fluisterde ik zachtjes..niks aan de hand, gaan vanzelf weg..”
Maar tóen ging de bel weer en nu nóg indringerder.
En toen wist ik dat er écht iets moest zijn.
Iets waar ik héél hard bij nodig was en wel méteen.
Ik kreeg meteen de meest enge scenarios voor ogen van bebloede mensen die, in mijn altijd zo rustige straatje,
waren beroofd van hun portemonnee en nu dringend mijn hulp nodig hadden.
Of van mijn zwager die, rillend in zijn joggingpak op blote voeten voor mijn deur stond, omdat ‘tie zichzelf per ongeluk buiten gesloten had.
Ik spoelde het masker van m’n gezicht, schoot in het eerste beste kledingstuk wat naast mij lag en rende naar beneden.
Even aarzelde ik nog, omdat het aardedonker was, maar toen maakte ik de deur open.
En wie stond er voor de deur? De buurvrouw! Ja,precies: de buurvrouw!
Ze hoefde niks te zeggen, want toen ik haar gezicht zag wist ik het meteen. Mijn auto!
“M’n a..auto,stamelde ik..sorry ..ik dacht..”
Ik gritste mijn autosleutels van de kapstok, vloog naar buiten en wist niet hoe snel ik m’n auto weg moest rijden.
De ronkende motor in wachtstand van de buurman klonk als een mitrieur.
Beschaamd reed ik mijn auto naar één van de parkeervakken aan het eind van de straat.
En boos sistte ik tegen de spiegeling van mijn evenbeeld in de voorruit: “Zie je wel!”
Met mijn hoofd gebogen liep ik terug naar m’n voordeur.
Daar stonden buuf en buurman hun koffers nog uit de kofferbak te halen.
“Sorry hoor, zei ik nogmaals, ik dacht écht dat jullie….”, en vertelde haar iets over ritme en vanzelfsprekenheid.
De buurvrouw schudde zachtjes haar hoofd.
“Nee er zit geen ritme in, hoor, glimlachtte ze, de ene keer komen we iets eerder thuis dan de ander keer”.
En meer gebiedend: “Dus zet ‘m er maar niet meer neer,voortaan”
Ik zuchtte en stak de sleutel in de voordeur.
” Nee, dat dóe ik écht niet meer, hoor, belóófd!”,riep ik.
Eenmaal binnen plofte ik op de bank.
Daar gíng m’n avond! Stómme rolluiken én stómme parkeerplaatsen.
Ik had ineens geen zin meer in maskertjes en andere verwennerijen en besloot een lekkere kop thee te zetten.
Om dit voorval te verwerken en om goed tot me door te laten dringen dat mijn bonus- parkeerplaats vanaf
nu écht verleden tijd was.
Voorgoed.

Tweehonderd Tompoucen

tompuceblog

Ik werk in een bakkerij van een supermarkt en hou van het Koningshuis.
Wat heeft dat nou met elkaar te maken?, hoor ik je denken. Nou, héél veel.
Zóveel, dat deze twee ogenschijnlijk héél verschillende feiten mij en mijn bedrijfsleider jaren terug een slapeloze nacht hebben bezorgd.
En dat voorval komt telkens weer akelig bovendrijven als er een Koningsdag in aantocht is.
Ik zal je vertellen hoe dat kwam.

Zoals gezegd: ik werk dus in een bakkerij, waar ik samen met mijn collega’s zorg voor de aanvoer van brood.
En als ik zeg: ‘ brood ‘, dan bedoel ik dat in al z’n volheid.
Van krentebrood, suikerbrood, mueslibrood, saucijzenbroodjes tot weet – ik – niet – wat voor brood.
Maar ook gebak. Véél gebak.
Die producten komen niet vanzelf binnen, maar moeten uiteraard besteld worden.
Bij grote partijen is het voor het distributiekantoor makkelijker als de voorraad die je wil hebben een paar weken
van te voren word ingetekend.
Zo ook die bewuste dag toen ik naar het bestelkantoortje liep om mijn bestellingen te plaatsen.
Het was een week voor Koningsdag en op de folder zag ik een grote afbeelding van oranje tompoucen.
Je zou zeggen dat mijn Koningsgezinde hart een sprongetje maakte, maar in plaats daarvan keek ik wazig naar mijn computerscherm.
Oranje tompoucen?? Die was ik nog niet eerder tegengekomen in mijn computer en dat betekende maar één ding: Ze waren niet ingetekend!
Snel zocht ik naar de levering-status van de oranje tompoucen voor onze winkel en daar werd mijn vermoeden bevestigd.
Boven het bestelschema stond : ‘ De voorraad die u heeft besteld = 0 ‘
Nul, noppes, nada!
Ik voelde m’n wenkbrauwen fronsen. Hoe kón dat nóu?
Een paar weken terug was ik bij de intekening helemaal geen oranje tompoucen tegen gekomen!
Inmiddels voelde ik mijn wangen steeds warmer worden, maar besloot rustig te blijven.
Gelukkig had ik deze stommiteit anderhalve week voordat Koningsdag begon ontdekt.
Dus was er, hoe dan ook, vast nog wel een mogelijkheid om de oranje tompoucen alsnog te bestellen.
Op kantoor lichte ik met kleine paniek in mijn stem de bedrijfsleider in.
“Mmm…mompelde hij, ik zal eens kijken wat ik nog kan doen…je hoort nog! ”
Al zuchtend liep ik uit zijn kantoortjes en bad zachtjes : “Help Heer, voor U is niks onmogelijk.. schrijft U alsjeblieft in dat vakje van
die tompoucen alsnóg tweehonderd…”

Halverweg de ochtend kwam m’n bedrijfsleider naar me toe.
Zijn gezicht stond niet hoopvol en ik vreesde het ergste.
“Ik heb goed nieuws en slecht nieuws..”, zei hij met een zware stem.
” Het goede nieuws is: we kunnen nog wel 200 tompoucen krijgen…”
En meteen daarachteraan: ” …maar het slechte nieuws…ze zijn dan wel róze! ”
Hij stak zijn beide armen in zijn zij, zuchtte eens diep en keek me zwijgend aan.
“Dus….”,onderbrak hij toen de stilte.
Ik keek hem vol ongeloof aan en fronstte mijn wenkbrauwen.
Hoezó wél róze? Hoe moeilijk kon het zijn om van dat roze glazuurtje oranje te maken?
Een kleuter zou nog wel weten dat hij er een likje geel door moest mengen.
Wilde dan niemand in die tompoucenfabriek de moeite nemen om een bekertje gele vloeistof door het roze glazuur
heen te gooien?
Ik voelde mijn gezicht betrekken en trok m’n schouders op.
“We hebben geen keus,zei ik, we móeten die tompoucen hebben…maar eigenlijk kunnen we het tóch niet máken roze tompoucen
op Koningsdag! ”
M’n bedrijfsleider knikte. “Het enige wat we kunnen doen is het creatief oplossen, zei hij, ik ga met je meedenken…”
Ik wilde me het liefst in een grot verstoppen en er pas ná Koningsdag weer uitkomen.
Want deze misere was uiteindelijk allemaal mijn schuld!
In gedachten zag ik al de vreemde blikken en vraagtekens in de ogen van klanten.
Die volledig in de war waren bij de aanblik van zoveel roze in de toonbank. Notabene in een Oranje week !

Die nacht kon ik niet slapen.
Ineens vond ik Koningsdag niet meer zo leuk.
En alhoewel ik er altijd naar uitkeek en zo genoot van die Hollandse kneuterigheid, vond ik het nu ineens héél stom; al dat oranje-gedoe.
Wie had dat eigenlijk ooit bedácht,dat je tompouce oránje moest zijn op Koningsdag?
Waarom mocht ‘tie niet gewoon róze blijven?
Dan hadden we nu geen probleem gehad!

De volgende dag ging ik met een steen in mijn maag naar m’n werk
Ik kan had geen oog dicht gedaan,maar mijn bedrijfsleider ook niet.
Die had de hele nacht zijn hersens gekraakt over een creatieve oplossing.
En,warempel, die had hij gevonden!
Terwijl ik in de kantine mijn schort aan trok, kwam hij naar me toe.
“Kijk ‘es wat ik heb, Aniet”, zei hij en hij wapperde met een wit A 4 -tje.
Hij sneed twee plakbandjes af en plaktte die aan het papier.
“Die hangen we er gewoon bij vandaag! ”
Ik pakte het papier aan en met grote vetgedrukte letters stond er:

“Er is vannacht iets mysterieus gebeurd
Al onze oranje tompoucen zijn plots roze gekleurd
Hopelijk ben u in uw hart zo oranjegezind
dat u dat roze kleurtje ook prima vind’
Wij wensen u een fijne Koningsdag
en hopen dat de tompouce u smaken mag!’

“Nouja! Dit is geniaal! ” , gilde ik, je bent géwéldig!’
Ik haaste me opgelucht naar de afdeling en nadat ik alle tompoucen had gevuld, hing ik het papier duidelijk
zichtbaar voor mijn toonbank.
Die dag heb ik alleen maar glimlachende klanten voorbij zien komen.
Er was die ochtend geén één klant die een probleem maakte van dat roze.
Aan het eind van de ochtend was de hele toonbank leeg en sloten we de winkel af.
Alle tompoucen waren op! Wat was ik blij en opgelucht.
Dankbaar reed ik naar huis.
Ik voelde een glimlach op mijn gezicht ,toen ik langs oranje-versierde straten en wapperende rood-wit-blauwe-vlaggen reed.
En ik genoot van al die franje. Of het nou roze was of oránje.

Kibbeling

l_kibbeling-vrijstaand_000
Soms ontmoet je onverwachts mensen met een speciale gave.
En dan heb ik het niet over mensen die uitzonderlijke prestaties leveren in de sport, in de muziek of
in het bedrijfsleven.
Nee, dan heb ik het over mensen die op het eerste gezicht ‘ talent-loos’ lijken.
Maar bij wie dat talent op de juiste tijd en plaats, héél goed uitkomt.
Het zogenaamde ‘ik gebruik jou voor mijn gemak -talent’.

Zoals laatst toen ik op een donderdagmiddag gezellig met m’n schoonmoeder naar het winkelcentrum ging.
Er was die week een nieuwe groentenzaak geopend, die ik eerder die week had ontdekt.
Eenmaal binnen waande ik me in een heus paradijs.
Dit lang leegstaande pand was in korte tijd omgetoverd tot een prachtige zaak vol met verse groenten en heerlijk fruit.
Maar ook met noten en zaden, zelfgemaakte soepen, salades én zelfs chocola !
Prachtige uitgestald in ruime schappen met proefbakjes voor de liefhebbers.
Zodra je het winkelcentrum binnen stapte rook je van een afstand al de heerlijke geur van zoete sinaasappels en
vers gesneden ananas.
Oók ík werd dus als een magneet naar binnen getrokken om er vervolgens na een kwartier weer uit te komen met een tas
vól vitamine C.
Het moge duidelijk zijn,ik was fan! En vond deze nieuwe groenteboer een enorme aanwinst voor het dorp.
Dat moest m’n schoonmoeder, die bij mij in het dorp woont, óók weten ,vond ik.
Dus besloot ik met haar af te spreken.
Om nog eens te gaan. Naar die groentezaak, maar dan met háar.
Dus togen wij, die dondermiddag samen gezellig naar het winkelcentrum.
We bezochten de groentenboer, de drogist, de supermarkt, dronken heerlijk warme chocolademelk met slagroom en vermaakten
ons die middag uitstekend.
Tot ik aan mijn schoonmoeders’ gezicht zag dat zij een beetje moe begon te worden.
“Zullen we zo maar eens naar huis gaan ? , stelde ik voor.
Ze knikte. ” Ja ik ben nu ook wel een beetje moe nu..zei ze . En ik begreep dat.
Als bijna 80-jarige had ik haar bijna een halve marathon laten lopen door het winkelcentrum en nu verlangde mijn schoonmoeder weer
heerlijk naar haar eigen relax fauteuil bij de verwarming.
“Vind u het goed als we, voor we naar de auto gaan, nog even langs de viskraam lopen? “, vroeg ik, dan neem ik een visje mee voor vanavond”
Ze keek me dromerig aan. “Wat zeg je?” ,vroeg ze.Toen wist ik dat ze écht moe was.
“Weet u wat? , zei ik en ik pakte haar bij haar schouder. “Als u hier nu even wacht…”
Ik wees op het bankje, wat zo’n twee meter bij ons vandaan stond.
“Dan ren ik even snel heen en weer naar de viskraam…ik ben zo terug…kunt u even lekker zitten…”
Ze kniktte opgelucht. We liepen samen naar het bankje, waar nog twee bejaarde dames zaten.
Als die iets verder naar elkaar toe kropen was er precies nog een gaatje voor m’n schoonmoeder.
Ietwat schalks keken de dames ons aan.
“Mijn schoonmoeder past er vast nog wel bij ,tóch? “, vroeg ik.
De dames zeiden niet veel ,maar gaven mij een zuinig bevestigend knikje en schoven een stukje opzij.
Met een vriendelijk ‘Goedemiddag’ ging m’n schoonmoeder zitten.
“Dan ben ik even snel naar de viskraam, hoor”, zei ik . M’n schoonmoeder glimlachtte.
“Doe maar lekker op je gemak, zei ze, ik zit hier prima!”, en ze leunde ontspannen achterover.
En toen kwam het moment.
Terwijl ik weg wilde lopen voelde ik ineens dat er aan m’n mouw werd getrokken.
Het was één van de dames van het bankje. “Ga je naar de viskraam? “, vroeg ze kort.
Ik knikte. “Ja klopt!”antwoorde ik.
“Wacht even!”, gebood ze toen. Ze graaide in haar jaszak en haalde er in één beweging een hand muntgeld uit.
“Eén bakje kibbeling alsjeblieft, ’t is precies tweeeurovijftig….als je tóch gaat!”
Uit haar hand liet ze tientallen muntjes in mijn hand vallen. Ik had geen keus.
“Oké…komt goed, zei ik en liep richting viskraam. Onderweg gooide ik al het kleingeld in m’n portemonnee.
Bij de viskraam zou ik wel pinnen.

‘Wat zal het wezen?’ vroeg het meisje van de viskraam verveeld.
‘Drie porties kibbeling,’ zei ik
Het meisje graaide de gepaneerde stukken vis uit de toonbank en wierp ze in het vet.
“Kunt u er één apart inpakken? ‘,vroeg ik. Het meisje knikte.
“Ja… die is voor m’n moeder…,loog ik, da’s niet handig dan zo bij elkaar, hé? ”
Ik wist ook niet waarom ik dat zei en waarom ik me van mezelf zo moest verontschuldigen en m’n móeders naam misbruikte.
De visvrouw moest eens weten dat mijn moeder vijfendertig kilometer verderop, gewoon samen met mijn vader,
aan een gehaktbal met sperziebonen zat en dat die kibbeling gewoon voor een wildvreemde was!
Na vijf minuten kreeg ik de drie porties in vetvrij papier verpakt aangereikt.Verdeeld in twee aparte plastic zakjes.
En ik liep weer terug van de markt naar het winkelcentrum.

“”Hier ben ik weer ,hoor!”
Enthousiast zwaaide ik met mijn zakjes kibbeling naar mijn schoonmoeder en gaf één portie kibbeling aan de mevrouw naast haar.
Ik kreeg een kort ‘dankjewel ‘.
M’n schoonmoeder stond, inmiddels uitgerust,weer op.
“Dan gaan we lekker naar de auto”,zei ze en groette de twee gedag.
Door het winkelcentrum liepen we gearmd naar de parkeerplaats.
“Was het nog een beetje gezellig op het bankje?”, vroeg ik, terwijl we het winkelcentrum uitliepen.
Mijn schoonmoeder haalde haar schouders op.
“Ze vonden het té lang duren….zei ze.
Ik fronstte m’n wenkbrauwen. ” Té láng? “reageerde ik verbaasd.
Ze begon te grinneken.
“Ja, ik zei al, er staat altijd een flinke rij voor die kraam…..ze kan niet vliegen..anders had ú zélf…”
“Nóu….mopperde ik beledigd en trok een quasi boos gezicht.
“Als ik er niet was geweest ,dan….dan….”
…..had ze áchter het net gevist!”,vulde m’n schoonmoeder gevat aan.
“Precies”, giechelde ik
Als twee lachende pubers stapten we in de auto.